In zijn nieuwste novelle, Alle dagen samen, voert Erwin Mortier andermaal een kleine jongen op in de schoot van een grote plattelandsfamilie. Mortier beschrijft dat plattenlandsleven met de stilistische brille die we van hem gewend zijn. Dat is soms een probleem: de schrijver schrijft wel eens mooier dan zijn personages kunnen praten of denken. Maar op de momenten dat dat kleine kinderhoofd het met zijn taal- en hersenspinsels voor het zeggen heeft, ja, dan ben je om'.
Proza
De sfeer in het boek is vaak ongegeneerd romantisch
Met Alle dagen samen zijn we terug in het nostalgische fotoboek van Erwin Mortier. Net als in zijn eerdere werk roept hij met zijn nieuwe novelle een besloten plattelandswereld op, met dit keer als sfeerscheppende elementen een boomgaard, ganzen, knersend grint. En een huis dat niet vers uit een catalogus komt, maar dat er al eeuwen staat en generatie op generatie herbergt. Alle dagen samen lezen is voor wie zijn eerdere werk kent in de eerste plaats een vorm van herkenning.
De sfeer in het boek is vaak ongegeneerd romantisch. Om het grote-familiegevoel te creëren, presenteert Mortier een tableau de la troupe van vader, moeder, tantes, ooms, groot- en overgrootouders, nonnetjes, buren en kennissen, die vrijwel allemaal licht karikaturale trekken hebben, al was het maar door hun bijnamen, zoals tante Cactus of Zie, die zo heet omdat ze elke zin met dat woord begint.
De figuren zijn poppen in de goedaardige poppenkast van Mortier. Zelfs de moeder van het jonge kind Markus krijgt iets onuitstaanbaars in haar rol van zachter dan zachtaardige hoedster.
Nu is het nooit Mortiers streven geweest boeken te schrijven met een hedendaagse, rauwe setting. In zijn essaybundel Pleidooi voor de zonde (2003) typeert Mortier, een kunsthistoricus, zichzelf als schrijver: ,,Al wat naar de rommelmarkt van het denken of het uitgestrekte depot van het grote Museum van de Ziel wordt verbannen, oefent een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit.''
Het is niet voor niets dat hij in Alle dagen samen vooral aan vrouwen een belangrijke rol toekent, want als het gaat om de plattelandsgeschiedenis, verdwijnen zij in de plooien van de geschiedenis. Immers, wat valt er te schrijven over ,,drogen en strijken en bleken en stijven'', zoals een van de personages haar leven samenvat?
Centraal in het boek staat het huis dat ,,grootmamá'' in het begin van de vorige eeuw liet bouwen en dat wat mocht kosten, opdat het lang zou meegaan, want een huis, ,,daar moet in geleefd en gestorven worden. Wat voor manieren zijn dat om ergens anders dood te gaan? En het gebeurt zoals haar wens was: er wordt in het huis geleefd en gestorven, zo veel en zo nadrukkelijk dat het een beetje veel van het goede is.
De tweeënnegentigjarige overgrootvader ligt na een hartaanval te zieltogen in het duistere binnenste van het huis. De vijfjarige Markus is dan net genezen van een levensbedreigende ziekte. Tijdens de rouw om de inmiddels overleden overgrootvader, als het huis vol mensen is, horen we verhalen over de een die verdronken is, de ander die zich opgehangen heeft en een derde die ooit, lang geleden, met zijn paard onder de trein terechtkwam.
Het zijn verhalen die, vanwege hun folkloristische karakter, vooral gezellig klinken. Maar naast al die dood is er ook nog leven: dat huis vol mensen met hun geklets en het nieuwe leven dat groeit in de buik van Markus' moeder. Het vertrouwde koppel leven en dood komt in deze novelle nogal schetsmatig aan de orde.
Het verhaal wordt verteld vanuit het kinderlijke perspectief van Markus. Hoe ervaart een kind een dode, volgens het cliché? Hij ziet de dode plotseling omhoog komen en zeggen ,,Al dat volk''; hij hoort tegensputterend ,,gebonk en geklop'', ,,maar toen hebben ze het deksel er opgelegd''. Tja. Markus zou het toppunt van sensitiviteit moeten zijn, zoals de hoofdfiguren uit Mortiers vorige boeken, eerder een begaafd kijker en luisteraar dan een deelnemer aan het leven, maar de schrijver ondermijnt dat nu en dan door zijn jonge held binnen voorspelbare kaders op te roepen. Veel overtuigender zijn de scènes waarin de jongen aan die kaders probeert te ontsnappen, door zijn eigenzinnige omgang met de taal.
Markus worstelt met de taal, vooral 's nachts, ergens tussen slapen en waken in. ,,Mijn woorden houden van het donker. Ze wachten tot mijn kop zacht en beurs op mijn borst zakt. Onrustig duwen ze tegen de binnenkant van mijn hoofd. Motten, gaasvliegen, waterjuffers, hommels. Hoe slapper ik word, hoe meer er naar buiten breken, een bries van vleugelslagen, staat er ergens, lichtelijk geëxalteerd.
Niet de kleine jongen vangt met taal de werkelijkheid, nee, de taal probeert hém uit. Er komen woorden in hem naar boven die hij proeft als waren het dingen: ,,Woorden als magnifiek. Splinterwoorden als Pinksteren. Dikke woorden bezaaid met dons. Lobelia.
Markus zoekt rusteloos naar wat dat nu precies is, doodgaan en dood. Soms lees je een treffende, kinderlijke vergelijking, soms is de vondst nadrukkelijk van de schrijver afkomstig.
Juist het feit dat Mortier zo mooi kan schrijven - hij is er al vaak om geroemd - is een gevaar: zijn verbale ornamentiek kan een sta-in-de-weg worden, kan beletten dat je in de belevingswereld van het kind terechtkomt, zoals bij deze beschrijving: ,,Dood-gaan is de grote verstrooidheid van de lafste dagen in augustus, een kloppende hitte die lijm weer vloeibaar maakt, de woorden losweekt en zorgeloos in het rond strooit.
Fraai gezegd, maar door de auteur, Markus staat hier buiten. Uiteindelijk voelt Markus dat de dood vooral te maken moet hebben met zwijgen. Zwijgen, dat was toch al zijn talent.
Op de laatste bladzijde van de novelle ligt hij met zijn moeder in de tuin en hij vraagt haar met hem mee te spelen dood te zijn. Daar liggen ze, de moeder met het kind in haar buik en de zoon die denkt: ,,Altijd dood is langer dan je ogen dichtdoen als Mamá je ingezeepte haar uitspoelt. Langer dan niet-kijken als er beren op de televisie zijn.
Het is een mooie scène, waarvan je er meer had willen hebben. Hier voel je een ademloze spanning tussen spel en ernst bij de jongen, hier komt hij tot leven. De novelle is onbedoeld vooral een strijd tussen de schrijver en zijn schepping Markus.
Op de momenten dat Markus het pleit wint, als dat kleine kinderhoofd het met zijn taal- en hersenspinsels voor het zeggen heeft, ja, dan ben je om.
ERWIN MORTIER
Alle dagen samen. De Bezige Bij, Amsterdam, 96 blz., 14,50 eur.
DE AUTEUR Erwin Mortiers debuutroman Marcel (1999) werd onder meer bekroond met de Gerard Walschapprijs, de Van De Hoogtprijs en het Gouden Ezelsoor. In 2000 verscheen zijn tweede roman, Mijn tweede huid , die werd genomineerd voor onder andere de Libris Literatuur Prijs en De Gouden Uil. Voor zijn dichtbundel Vergeten licht (2001) ontving hij de C. Buddingh'-prijs. Zijn derde roman, Sluitertijd (2002), werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In hetzelfde jaar verscheen zijn essaybundel Pleidooi voor de zonde .
Hide text